Multidiciplinair denken en investeren in state-of-the-art-onderwijs zijn volgens ‘generalist’ Hubertus Irth de sleutel tot succesvolle wetenschap. ‘Je wilt niet achteraf in de krant lezen wat de nieuwe manier van wetenschap bedrijven is.’

De vraag of het interview in het Nederlands, Duits of Engels moet plaatsvinden is snel beantwoord als Hubertus Irth (58), Duitser van geboorte en kersvers hoogleraar biomoleculaire analyse aan de Universiteit Leiden en directeur van het Leiden Academic Centre for Drug Research (LACDR), vlot en foutloos Nederlands blijkt te spreken; slechts aan zijn bescheiden accent is nog te merken dat het niet zijn moedertaal is.

De analytisch chemicus woont en werkt inmiddels dan ook al 34 jaar in Nederland. Destijds een bewuste keuze, vertelt hij. ‘In de jaren tachtig was Nederland bij Duitse wetenschappers in trek vanwege het idee dat in Nederland minder hiërarchie was en een lossere, opener wetenschapscultuur. Dat sprak ook mij aan.’ Op de vraag of die verwachting is uitgekomen, toont Irth zich met een glimlach een ware diplomaat: ‘Een aantal van die waarden heb ik hier inderdaad gevonden.’

De carrière van Irth is divers en omvat zowel de academische wereld, de industrie als het onderwijs; in zijn huidige nevenfunctie als directeur van COAST (COm­pre­hensive Analytical Science and Technology) is Irth ook actief om die drie gebieden te verbinden. ‘Een van de positieve gevolgen van wat ouder zijn, is dat je al veel hebt kunnen doen’, zegt hij daarover met enige bescheidenheid.

In 2016 verruilde Irth de leerstoel bioanalytische chemie aan de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) voor een positie als wetenschappelijk directeur van het multidisciplinaire LACDR. Daarvoor was hij jarenlang betrokken bij het mede door hem opgerichte Screentec (nu Kiadis), dat screeningstechnologieën voor medicijnen ontwikkelde. Hij denkt dat de diversiteit in zijn carrière mede voortkomt uit het feit dat hij ‘een echte generalist’ is, al is dat ook een valkuil. ‘Ik ben breed geïnteresseerd en kies makkelijk een ander pad als het zo loopt. Maar als het te comfortabel wordt, wil ik wat anders gaan doen. Je moet als wetenschapper nieuwsgierig blijven.’

 

Voorlopig lijkt dat niet aan de orde, want je bent pas net begonnen aan het LACDR. Welke uitdagingen trof je aan?

‘We zitten midden in een transitie naar een modernere organisatie die niet meer op de klassieke wijze is onderverdeeld in onderzoeksgebieden, maar veel meer uitgaat van multidisciplinaire teams. We hebben nu grotere clusters met wetenschappers van heel verschillende origine bij elkaar: farmacologen en analytici werken samen met computational scientists en biochemici. Wetenschappelijk onderzoek is tegenwoordig niet meer lineair, waarbij je steeds aan één segment werkt. Je moet verbindingen zoeken.

 

‘Er zit veel ongeduld in het Nederlandse wetenschapsbeleid’

Onder mijn voorganger Piet Hein van der Graaf is die verandering binnen het LACDR al ingezet, het is nu mijn taak het te implementeren. Het valt natuurlijk niet mee om structuren die dertig jaar oud zijn radicaal om te gooien, maar we zien dat het een positief effect heeft om mensen uit hun comfortzone te trekken.’

 

Heb je al een voorbeeld van zo’n nieuw multidisciplinair samenwerkingsverband?

‘Kijk bijvoorbeeld naar de rol van ICT in de analytische chemie. Big data analysis en artificial intelligence vormen geweldige kansen, zeker binnen de analytische chemie, waar we heel veel data genereren. Maar die data vertalen naar waarde is de grote uitdaging. We hebben daarom een nauwe relatie opgezet met het LIACS (Leiden Institute of Advanced Computer Science, red.), dat toepassingen zoekt voor hun nieuwe algoritmes en kennis van AI. Met AI kun je data sneller en efficiënter doorzoeken en wetenschappelijke kennis op een andere manier ontsluiten; niet voor niets houden Apple en Google zich tegenwoordig ook bezig met health-onderzoek. Toen ik laatst op het LIACS kwam, hingen er posters met chemische structuren aan de muur. Dat was vroeger ondenkbaar.

Wetenschap gaat altijd over grenzen verleggen, maar nu komen de ontwikkelingen uit hoeken waarvandaan je ze niet verwacht. Dat is interessant, maar schept ook verplichtingen. Ik vind het onaanvaardbaar als we spannende ontwikkelingen missen omdat we op onze eigen vierkante meter blijven focussen.’

 

Wat gaan we hier in de toekomst van zien in de geneeskunde?

‘We waren onlangs op een studiereis naar het R&D-centrum van IBM in Zürich, waar ze werken aan AI-software voor Watson (een supercomputer die in spreektaal gestelde vragen kan beantwoorden op basis van diverse databases, red.). Stel je een gewone burger voor die ’s ochtends wakker wordt met zwetende handen en een bepaalde uitslag, die symptomen vertelt aan Watson, die vervolgens in twintig miljoen gevalideerde wetenschappelijke publicaties zoekt naar niet alleen de meest waarschijnlijke diagnose, maar ook de gewenste behandeling of medicijnen. Die technologie is dichterbij dan we misschien denken, dus moeten we aanhaken. Je wilt niet achteraf in de krant lezen wat de nieuwe manier van wetenschap bedrijven is.’

 

Wat kan een academisch instituut op het gebied van medicijnontwikkeling toevoegen aan de miljardenonderzoeken van de grote farmaceuten?

‘Ons onderzoek is meer conceptueel en iets minder gericht op productontwikkeling. Wat niet wil zeggen dat we helemaal geen toepassingen willen bedenken, want iemand als Thomas Hankemeier zit met zijn onderzoek heel dicht tegen de kliniek aan. Maar we kijken ook naar andere aspecten van het proces, bijvoorbeeld de behoefte aan hoogwaardige meetmethodes naar biomarkers die voldoende robuust zijn om in de dagelijkse praktijk van een ziekenhuis te kunnen worden gebruikt. En met high content screening ontwikkelen we nieuwe methodes om veel eerder de potentie van een molecuul te kunnen inschatten. Nu blijken veel potentiële geneesmiddelen namelijk pas in een laat stadium ongeschikt; als je ze eerder in het proces kunt uitsluiten, scheelt dat veel ontwikkelkosten.’

 

Hoe kijk je aan tegen de huidige discussie rond de prijs van geneesmiddelen?

‘Die discussie wordt helaas bepaald door een paar extreme voorbeelden. Voor de bulk van de geneesmiddelen ligt de discussie veel genuanceerder. Medicijnontwik­keling is gemiddeld genomen gewoon heel erg duur. Ik ben er geen voorstander van om een duur geneesmiddel ondanks een patent goedkoop na te maken, zoals het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam nu gaat doen. Ik begrijp de emotie, maar het is geen oplossing. Als dit navolging krijgt, kan het netto-effect zijn dat farmaceuten zich helemaal niet meer wagen aan geneesmiddelen voor zeldzame aandoeningen, omdat ze hun investeringen niet terugverdienen.

Laat ik het zo stellen, als de betreffende medicijnfabrikant een Nederlands bedrijf was geweest dat duizend arbeidsplaatsen moest schrappen omdat anderen hun dure medicijn goedkoop namaken, zouden we de discussie anders voeren.’

 

Uit je voormalige rol als decaan bij de VU spreekt een passie voor onderwijs, wat niet voor alle wetenschappers vanzelfsprekend is.

‘Het is mijn overtuiging dat onderwijs niet ondergeschikt zou moeten zijn aan onderzoek. Net als in onderzoek moet je immers ook in onderwijs permanent bezig zijn met innovatie; kennis van nu is over vijf jaar achterhaald. Aan het LACDR hebben we daarom naast de principal investigator de principal educator geïntroduceerd. Mensen die investeren in innovatief onderwijs moeten daar een carrière op kunnen bouwen.’

 

En voor de studenten?

Het idee om dat ook voor studenten te implementeren, was echt een eyeopener voor mij. Je moet ook niet de illusie hebben dat je de eerste bent met een uitdaging. Je kunt leren van andere sectoren.’

 

Je kent de Duitse én Nederlandse visie op wetenschapsbeleid. Waarin verschillen die van elkaar?

‘De wetenschappelijke output wordt in Nederland scherper gemeten. De drang naar valorisatie zit inmiddels zo sterk ingebed in het Nederlandse beleid, dat het soms doorschiet. Geen enkel verzoek tot financiering redt het nog zonder valorisatieparagraaf. Maar niet alle wetenschap is makkelijk in economische waarde uit te drukken, dus dat heeft een verschraling tot gevolg. Er zit veel ongeduld in het Nederlandse beleid.

In Duitsland heeft wetenschap van nature meer status en is er meer fascinatie voor de fundamentele kant ervan. En geen enkele Duitse wetenschapper hoeft aan het parlement uit te leggen waarom wetenschappelijk onderzoek cruciaal is voor de economie op de langere termijn. Overigens zijn de voordelen van het Nederlandse beleid ook evident: het wetenschappelijk onderzoek is hier dynamischer en door de hoge druk is de output relatief groot.’

 

Dus in feite hebben beide landen het elk op hun eigen manier best goed voor elkaar?

‘Ja, dit is eigenlijk klagen op hoog niveau.’

 

 

 

CV Hubertus Irth

2017-heden: hoogleraar biomoleculaire analyse, Universiteit Leiden

2016-heden: directeur LACDR, Leiden

2010-2013: decaan Faculteit der Wetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

1999: hoogleraar bioanalytische chemie, VU Amsterdam

1997-2005: oprichter/directeur Screentec (later Kiadis)

1984-1989: promotie analytische chemie, VU Amsterdam