Zal de procestechnologie door gebrek aan nieuwe instroom veranderen in een kringetje van in zichzelf gekeerde superspecialisten? Hans Wesselingh probeert de deuren naar de rest van de samenleving weer open te zetten.

Tijdens het NPS3-symposium werd vorige maand de Gouden Hooge­werff­-Medaille uitgereikt, de belangrijkste Nederlandse onderscheiding voor procestechnologen. Ceremonie­meester prof. Cock van den Bleek merkte op dat in Neder­land vooral het genereren en toepassen van kennis wordt beloond. Voor onderwijs is veel minder aandacht. “Het Hoogewerff-Fonds vindt dat laatste wél belangrijk. Daarna was de keuze simpel, want er zijn in Nederland niet zo veel mensen die goed kennis kunnen overdragen.”

En dus ging de medaille dit keer naar prof.ir. Hans Wesselingh. Niet omdat hij een recordaantal publicaties op zijn naam heeft staan (want dat heeft hij niet), maar wel omdat hij bekend staat als een zeldzaam goed docent. Misschien wel de beste die er in het Neder­landse scheikundewereldje rond­­­­­loopt, en misschien ook wel degene die er het meeste plezier aan beleeft.

Tijdens de prijsuitreiking onderstreepte hij dat nog eens door smakelijk te vertellen over een recente onderwijservaring. “Ik had in de krant gelezen dat onderwijs aan de tegenwoordige jeugd bovenmenselijke vaardigheden vereist, en ik wilde weten of ik die heb.” En dus regelde hij met een ex-student, die scheikundeleraar is in Groningen, dat hij twee maanden lang atheneum vijf mocht overnemen. Het is hem niet tegengevallen, maar hij heeft wel een hoop moeten leren: “Het is geen ogenblik saai geworden. Je weet bij een groep zeventienjarigen nooit wat je boven het hoofd hangt.”

TWEEDE AFGELEIDE. Wesselingh (66) heeft een afwisselende carrière achter de rug. Hij begon ooit bij Shell in Amsterdam. In de jaren zeventig kwam hij naar de (toen nog) TH Delft en werd daar hoogleraar Scheidings­processen. In 1989 verhuisde hij naar Groningen, waar hij tot vorig jaar actief was als hoogleraar Fysische Technologie. En momenteel geeft hij twee jaar lang gastcolleges aan de universiteit van Lyngby, bij Kopenhagen. “In Denemarken gaan professoren pas op hun 67ste met pensioen”, zo legt hij uit. “Ze konden me daar zó aannemen.”

De Gouden Hoogewerff-Medaille is te beschouwen als een prijs voor dat hele oeuvre. Maar wapenfeiten uit het verleden zijn duidelijk niet Wesselinghs favoriete gespreksonderwerp. “Ik heb een paar hele leuke dingen gedaan. Maar eerlijk gezegd: ik ben daar uitgegroeid”, zegt hij bedachtzaam.

Toch weet hij wel twee hoogtepunten te noemen. Een daarvan is uiteraard zijn werk op het gebied van multicomponentdiffusie-stofoverdracht. “Maxwell-Stefan is de kreet die daar historisch aan vasthangt, omdat dat de mensen zijn die er het eerst mee kwamen. Ik heb het met een paar mensen weer opgepikt en ik ben er een stuk verder mee gekomen, maar ik ben wel tegen grenzen opgelopen. Het is vrij complexe materie. Maar ik heb geleerd door die complexiteit heen te kijken, en dan zie je dat je vastloopt op gebrekkige experimentele technieken, op onnauwkeurigheden van de thermodynamica. Je zou verwachten dat dat tegenwoordig een kwantitatief vak is, en dat is het eigenlijk ook wel. Helaas heb je voor multicomponentdiffusie de tweede afgeleide nodig van de Gibbs-excess­functie, en dat is een functie die je indirect afleidt door meetgegevens te fitten. Daar komt niks van terecht!”

Hij voegt er aan toe dat hij kwalitatief veel van het onderwerp is gaan begrijpen. “Misschien dat de volgende generatie het kwantitatief voor elkaar krijgt.”

Rotklusje.

En dan is er natuurlijk de producttechnologie, waar Wesselingh zich gedurende zijn laatste jaren in Groningen vrijwel uitsluitend mee heeft beziggehouden en die hij nu ook in Lyngby doceert. Het is de uitkomst van een proces dat van toeval aan ­elkaar hing. Het begon toen het ­afdelingsbestuur in Delft hem als jong hoogleraar het ‘rotklusje’ meegaf om het werk te beoordelen van zijn collega Van Beek. “Die had het idee dat we naar andere dingen moesten gaan kijken. Werken aan vloeibare kristallen, praten met Philips over beeldschermen. Hij keek niet naar fatsoenlijke reactoren, hij was met prutswerk bezig.”

Er werd een commissie gevormd, min of meer met de opdracht om Van Beek af te schieten. Maar het pakte anders uit. “In eerste instantie begrepen we niet wat hij bedoelde. Maar na een jaar discussiëren begonen we te zien dat hij best eens gelijk kon hebben.” Er ontstond een afstudeerrichting producttechnologie, die in Delft jarenlang heeft gedraaid. Later, in Groningen, pakte Wesselingh de draad weer op.

Hij signaleert dat een productontwerp een heel andere aanpak vraagt dan een procesontwerp. “De beginsituatie is vaag: welk product wil je eigenlijk hebben? Je moet niet alleen het ding maken, je moet het ook zo maken dat de klant het fijn vindt. Dat krijg je alleen goed als je het met een heleboel soorten mensen tegelijk doet. De knelpunten zitten overal: aan de fabriekskant, aan de marketingkant, aan de verpakkingskant. Om de juiste afwegingen te maken moet je met z’n allen rond de tafel gaan zitten. En het moet snel. Je kunt je niet permitteren om te zeggen: over vijf jaar heb ik de eerste vragen beantwoord.”

Publicatiecultuur

Is het dan niet onhandig dat je studenten eerst opleidt tot verstokte techneuten, om ze daarna te leren dat ze ook met andere disciplines moeten kunnen communiceren? Wesselingh schiet in de lach. “Ja, en dat is wellicht ook de reden dat techniek zo afstotend werkt. Ik merk dat het moeilijk is te veranderen. In Groningen lukt het nu aardig, maar het heeft jaren gekost.”

Hij hoopt dat de productbenadering voorkomt dat de procestechnologie teveel in haar eigen kringetje gaat ronddraaien. De thermodynamica is een voorbeeld van hoe het niet moet: “Op die congressen zie je allemaal hoogleraren die zichzelf verschrikkelijk belangrijk vinden, en geen ene student. Ik krijg ditzelfde gevoel steeds meer in de procestechnologie.”

Het zou wel eens wat te maken kunnen hebben met de publicatiecultuur. “Ik vind het heel eng dat bladen worden gezien als de hoofdoutput van de universiteit. Iedereen is het er over eens dat levendige jonge mensen het hoofdproduct moeten zijn. Maar om de een of andere reden worden universiteiten beoordeeld op publicatielijsten, niet op wat er uit komt. Ik heb het idee dat dit de belangrijkste oorzaak is van de verstarring. Daarom krijg je ook geen jong volk binnen. Wie wil zich zó specialiseren?”

Wesselingh memoreert dat er vroeger veel meer maatschappelijk actieve studenten rondliepen aan de universiteit. “Die kwamen later vaak in leidinggevende functies terecht. Procestechnologie was zo tevens een soort managementopleiding. Dat is nu een beetje zoek.”

Bedrijfskundigen

Er zijn er meer die het probleem onderkennen. Zo probeert men in Groningen momenteel een studierichting technisch projectmanagement van de grond te krijgen. “Dat trekt heel andere studenten, dat kun je op je vingers natellen. Je bent bezig bedrijfskundigen terug te trekken naar de techniek. Dat kan een verlevendiging van de techniekstudies opleveren. Al zullen we dan wel weer gaan jammeren dat het niveau dreigt te verdwijnen.”

Zelf kan Wesselingh er wel mee leven als in het klassieke curriculum moet worden gesneden om ruimte te scheppen voor nieuwe vakken. Hij vertelt dat hij ooit een pleidooi heeft gehouden om het McCabe-Thiele­diagram uit het pakket te schrappen. Deze grafische methode om het benodigde aantal schotels in een destillatiekolom te bepalen met behulp van een lineaal en millimeterpapier, is altijd een van de fundamenten geweest van het onderwijs in de scheidingstechnologie. “De hele zaal viel over me heen”, lacht Wesselingh. “Maar het kost me acht uur om die methode uit te leggen en niemand doet er later nog iets mee.” Waarna Wesselingh op een kladje de massabalansen van een schotel uittekent. “Zo kost het me maar tien minuten. En dit is ook ongeveer de manier waarop een computer het uitrekent.”

Wat hem betreft mag meer ballast plaatsmaken voor meer eigentijdse leerstof. “Breng scheidingsprocessen, reactorkunde en thermodynamica tot het essentiële terug. Het valt veel mensen verschrikkelijk tegen. Maar als je het eenmaal doet, dan zie je er heel snel de lol van in.”

Onderwerpen