In de VS is een manier ontwikkeld om PFOA en aanverwante organofluorverbindingen radioactief te labelen. Zo kun je voor het eerst goed zien waar ze zich in het lichaam ophopen, valt te lezen in Environmental Science & Technology Letters.

Al veel langer is duidelijk dat zulke per- en polyfluoralkylverbindingen (PFAS) biologisch vrijwel niet afbreekbaar zijn, dat je er dus nooit meer vanaf komt als je ze eenmaal hebt binnengekregen, en dat sommige varianten toxisch zijn. PFOA oftewel perfluoroctaanzuur, een hulpstof bij de productie van anti-aanbaklagen, is de bekendste en beruchtste maar bij lange na niet de enige.

Alleen was tot nu toe eigenlijk niet na te gaan welke PFAS zich waar ophoopt. Volgens laatste auteur Suzy Lapi, van de University of Alabama, moet je dan eigenlijk elk orgaan afzonderlijk extraheren en het extract door de massaspectrometer sturen. Je kunt ook een totaal-fluorbepaling doen maar dan weet je niet waar die fluor precies aan heeft gezeten.

Vandaar haar idee om PFAS-moleculen te synthetiseren waarin een fluoratoom is vervangen door fluor-18, een radio-isotoop die vaak wordt ingezet bij PET-scans. Chemisch is dit niet triviaal en omdat fluor-18 een halfwaardetijd van slechts 110 minuten heeft moet je nog vrij snel werken ook. Maar in de praktijk blijkt het te lukken om PFAS op deze manier te labelen, het in te spuiten in een muis en die in de PET-scanner te schuiven voordat de radioactiviteit te ver is afgenomen.

Dat Lapi’s universiteit beschikt over een eigen cyclotron (zie de foto) om verse fluor-18 mee te maken, helpt natuurlijk wel.

Tot nu toe heeft Lapi het uitgeprobeerd met PFOA en de kortere varianten perfluorhexaan- en butaanzuur. De scans lieten zien dat er inderdaad verschillen zijn: alledrie de stoffen vind je terug in letterlijk elk onderzocht orgaan, maar bij de langste twee vind je de hoogste concentraties in de lever terwijl perfluorbutaanzuur een voorkeur heeft voor de maag. Proefjes gedaan met bloedserum wezen uit dat er ook verschillen zitten tussen de affiniteit voor serumeiwitten.

Als je dan weet dat die kortere moleculen populair zijn als vervanger voor het maatschappelijk onacceptabel geworden PFOA, en dat over de toxiciteit van die kortere modellen eigenlijk nog nauwelijks iets bekend is, dan is er wel enige reden tot zorg.

Voorlopig is het alleen uitgetest bij muizen. Maar gesuggereerd wordt dat het ook bij menselijke vrijwilligers zou moeten kunnen. Fluor-18 kan immers weinig kwaad. De rest van de in te spuiten PFAS-moleculen daarentegen…

bron: University of Alabama