De risico’s van chemische stoffen moeten beter in kaart worden gebracht. Maar niet op de manier die Brusselse ambtenaren in petto hebben.

Zo’n affaire als met Broomchemie, dat zou niet meer mogelijk moeten zijn.. Dit bedrijf in Terneuzen wilde een nieuwe broomhoudende vlamvertrager in productie nemen. Provincie en gemeente gaven soepel de benodigde vergunningen af. Alleen stond nergens zwart op wit of de vlamvertrager veilig was voor mens en milieu.

Broomchemie achtte de risico’s vrijwel nihil, hoewel het nauwelijks over informatie beschikte. In andere Europese landen heeft men ook geen moeite met deze broomverbinding. Maar Greenpeace tekende protest aan. De toenmalige milieuminister Pronk greep in, floot de lagere overheden terug en verordonneerde nader onderzoek naar de toxische eigenschappen van het product. En vorige maand gaf de Raad van State Pronk gelijk: de vergunningen zijn vernietigd. Dat andere landen een stof gedogen, bewijst nog niet dat hij ongevaarlijk is.

Een dergelijke procedure verdient geen schoonheidsprijs, temeer daar de nieuwe fabriek al vrijwel klaar was. En als de Europese plannen voor een nieuw stoffenbeleid vaste vorm krijgen, dan zou zoiets ook niet meer moeten kunnen. In elk geval komt een stof dan pas op de markt als de aanvrager voldoende gegevens ter beschikking stelt. En de vergunningverlener zou toereikende gegevens kunnen verlangen over grondstoffen, producten en tussenproducten. Maar bij sommigen groeit de angst dat die vergunningen helemaal niet meer worden aangevraagd. Omdat een bureaucratische draak de chemische industrie uit Europa zal hebben verjaagd.

Inhaalslag

Het Chemische stoffenbeleid van de Europese Unie is al geruime tijd aan een grondige herziening toe, daar twijfelt niemand aan. Er is te lang een hapsnapbeleid gevoerd. Telkens als iemand bij toeval ontdekte dat bepaalde chemicaliën op de een of andere manier schadelijk waren, verzon de overheid daar een brokje regelgeving voor. Maar zolang over een stof niets bekend was, kwamen er ook geen regels. En fabrikanten zijn, ondanks Responsible Care, niet verplicht om een minimum aan informatie over hun stoffen beschikbaar te stellen.

Sinds 1981 bestaat de verplichting om de risico’s voor mens en milieu te evalueren, als stoffen nieuw op de markt worden gebracht. Tot nu toe is dat in de EU ongeveer 2700 keer gebeurd. Maar daar staan volgens de EU op de kop af 100.106 stoffen tegenover die in 1981 al niet nieuw meer waren. Naar het merendeel daarvan (en daar zitten heel wat huis-, tuin- en keukenstoffen bij) is weinig tot geen onderzoek gedaan, gewoon omdat niemand er ooit om heeft gevraagd. En nu zitten we met hermafrodiete ijsbeertjes, dito kikkervisjes en andere onverwachte neveneffecten van stoffen die op het eerste gezicht onschuldig leken.

In 1998 hebben de gezamenlijke Europese milieuministers besloten de achterstand in te lopen. Binnen een jaar of twintig willen ze systematisch alle chemische stoffen laten doorlichten die in Europa in serieuze hoeveelheden in omloop zijn. Naar schatting zijn dat er 30.000 tot 70.000, afhankelijk van de minimumvolumes die men wenst te hanteren. Begin 2001 heeft de Europese Commissie dit nieuwe stoffenbeleid officieel aangekondigd in wat inmiddels bekend staat als het White Paper. Ergens dit jaar zal duidelijk worden wat voor regelgeving (codenaam REACH) de Brusselse ambtenaren precies in gedachten hebben. En niet alleen de chemische industrie ziet dat moment met zorg tegemoet, maar ook de Haagse beleidsmakers.

Soms

Jan van der Kolk, hoofd van de afdeling Stoffen en Normstelling van het Directoraat-Generaal Milieubeheer van VROM, is er niet gerust op. Mede dankzij zijn inbreng is Nederland een van de weinige Europese landen, waar terdege over de materie is nagedacht. Voor het eerst kwam het onderwerp ter sprake in het milieubeleidsplan NMP3, vrijwel op hetzelfde moment dat Brussel er ook over begon. “Sindsdien zijn we misschien wel het meest actief geweest van heel Europa, als ik zo vrij mag zijn.”

Na uitgebreid overleg met bedrijfsleven en milieubeweging verscheen in april 2001 de Strategienota Omgaan met Stoffen (SOMS). Het was de bedoeling dat dit eind 2002 tot nationale regelgeving zou leiden. Sindsdien zijn twee voortgangsrapportages verschenen, de laatste in oktober vorig jaar. Het bedrijfsleven heeft zeven zogeheten proeftuinen ingericht om met het voorgestelde beleid te experimenteren. Maar de Algemene Maatregel van Bestuur, die het Nederlandse beleid een meer verplichtend karakter geeft, is onlangs door Brussel naar de ijskast verwezen. Wacht het Europese beleid maar af, zo luidde de boodschap.

Quick scan

De beleidsmakers hebben hun aandacht dan ook verlegd naar pogingen om dat Europese beleid bij te sturen. Centraal staat de gedachte dat beleid ook uitvoerbaar moet zijn. Dat wil Den Haag onder meer bereiken met de zogeheten quick scan, een van de belangrijkste punten uit SOMS. Er zijn stoffen waar echt niets over bekend is, en die moeten zo snel mogelijk worden getest. Maar meestal zijn er wel ergens een paar gegevens over risico’s beschikbaar, bijvoorbeeld in de archieven van de producenten. VROM wil al die gegevens door het bedrijfsleven bij elkaar laten zoeken en openbaar laten maken. Dat maakt een voorselectie mogelijk: voor welke stoffen heeft nader onderzoek hoge prioriteit, en met welke kun je wel tot 2020 wachten omdat ze hoogstwaarschijnlijk toch geen kwaad kunnen?

Daarnaast vinden de Nederlandse beleidsmakers het belangrijk dat de industrie ruimte houdt om haar eigen verantwoordelijkheid te nemen. “Er zijn een paar stoffen, misschien enkele tientallen, waar je heel streng in moet zijn”, licht Van der Kolk toe. “Daaronder zit een categorie die ‘link’ is: die hoeft niet te worden verboden maar je moet wel regelen dat ze veilig worden gebruikt, in alle stadia van productie tot afval. Wat de rest betreft kun je het wel aan de industrie overlaten om er veilig mee om te gaan.”

Consensus

Die industrie, althans de Nederlandse, heeft er niet eens zo veel bezwaar tegen. Branchevereniging VNCI heeft zich voornamelijk zorgen gemaakt dat Nederland (lees: Pronk) eerder met regels zou komen dan de rest van Europa. Dat zou de concurrentiepositie van de eigen industrie aantasten, onder meer omdat die al het benodigde onderzoek zelf zou moeten bekostigen. Maar dat risico is niet zo reëel meer, en het gesputter van de VNCI heeft een beetje een ritueel karakter gekregen. “Eigenlijk zitten we voor 95 procent op één lijn”, stelt Van der Kolk, en VNCI-directeur Peter Noordervliet spreekt dat desgevraagd niet tegen.

VROM is de industrie dan ook vrij ver tegemoet gekomen. De quick scan beperkt de hoeveelheid onderzoek tot het minimum dat de overheid nog kan uitleggen aan de samenleving die te vaak is geconfronteerd met incidenten. Zou de VNCI pleiten voor een nóg soepeler stoffenbeleid, dan zou ze haar eigen Responsible Care-programma ongeloofwaardig maken.

Karikatuur

Of ze in Brussel ook zo tegemoetkomend zijn moet je maar afwachten. Het ziet er niet naar uit, denkt Van der Kolk: “Het is een karikatuur dat de regelgeving zo streng wordt dat de industrie haar biezen pakt, maar in Europees verband heb ik zorg dat het realiteit zou kunnen worden.” Wat de plannen precies zijn weet hij ook niet, want officieel laat de EU niets los. Maar er is via-via voldoende uitgelekt om een beeld te doen ontstaan van een verstikkende bureaucratie waarbij bedrijven op korte termijn een stapel formulieren moeten inleveren voor élke stof die ze gebruiken. En of de Nederlandse ideeën dan nog wat uithalen? “Er wordt wel steeds gezegd dat het zonde zou zijn een dergelijke weg niet te volgen. Maar ik heb nog niet gezien dat het concrete voorstellen oplevert.”

In Duitsland heeft men die signalen ook opgevangen. Een rapport van het bureau Arthur D. Little, in opdracht van de industrie, spreekt van een ‘orkaanscenario’ dat op termijn de chemische productie met twintig procent doet teruglopen en 2,3 miljoen banen kost. Van der Kolk noemt het zwaar overdreven. Hij wijst er op dat de procedures tevens leiden tot broodnodige innovaties binnen de branche. Maar dat de Brusselse bureaucratie voor zowel bedrijfsleven als overheid een zware administratieve belasting dreigt te worden, waarvan het niet zeker is dat gezondheid en milieu daar werkelijk profijt van hebben, daar laat hij geen twijfel over bestaan.

Uitstel

Van der Kolk kan niet zeggen wanneer de Europese voorstellen klaar zijn. “Oorspronkelijk streefde men naar december 2002. Toen werd het maart 2003. De laatste stand is dat het ontwerp in april klaar is, en de definitieve voorstellen in juni. Hoelang het duurt tot alle lidstaten er zich over hebben uitgesproken is al helemaal koffiedikkijken, want in de EU zijn veel veranderingen op til. Er ligt een scenario dat het in de tweede helft van 2004 rond moet zijn, als Nederland EU-voorzitter is. Maar dan zijn er ook net tien nieuwe lidstaten bijgekomen. Er is geen zinnig woord over te zeggen hoe snel het dan gaat.”

Daarna moet de implementatie dan nog beginnen. De industrie heeft in elk geval nog even respijt.

Onderwerpen