De kersverse Vlaamse regering wil streven naar een volledig circulaire economie. Een hele mooie ambitie, én een noodzakelijke. Waarom moeten we van circulaire economie wakker liggen en welke is de weg ernaar toe?

Circulaire economie wil in essentie het verbruik van grondstoffen drastisch reduceren door deze op een meer kwaliteitsvolle manier en langer in de economie in te zetten. Vlaanderen is bij uitstek een regio die zeer afhankelijk is van grondstoffen uit het buitenland, niet zelden uit politiek instabiele regio’s. In een tijd met dreigende handelsoorlogen is dit op zijn zachtst gezegd geen comfortabele situatie. Het gevolg daarvan zie je bijvoorbeeld aan de volatiele marktprijzen van grondstoffen. Bovendien is er een sterk verband tussen productie en gebruik van materialen enerzijds, en de klimaatproblematiek anderzijds. Tot 40 % van de wereldwijde broeikasgasemissies is materiaalgerelateerd. Efficiënter met grondstoffen omspringen zou dus een cruciaal element moeten zijn in elke klimaatstrategie.

Er is echter nog een goede reden om circulaire economie te omarmen. Economische groei is gestuwd geweest door productiviteitsverhogingen van onder meer arbeid en energie. De laatste dertig (!) jaar is de grondstoffenproductiviteit, of dus de waarde die we creëren met een zelfde hoeveelheid materialen, wereldwijd helemaal niet gestegen, eerder licht gedaald. Daar ligt een enorme opportuniteit voor groei. Verschillende wetenschappelijke rapporten, onder andere van het steunpunt circulaire economie, tonen aan dat circulaire economie goed is voor innovatie, werkgelegenheid en de regionale economie. En Vlaanderen heeft reeds heel wat ervaring vanuit de afval en recyclage om op verder te bouwen.

Hoe nu die algemene ambitie omzetten in concrete acties en beleid? Dat blijkt heel wat minder duidelijk, en dat is ook niet verwonderlijk. Circulaire economie is een verzamelterm voor vele verschillende strategieën, van meer recyclage tot langer levende producten en deeleconomie bijvoorbeeld. De recepten zijn nog niet gevalideerd, en dus is er veel experiment nodig. Een moeilijkheid is dat deze strategieën de grenzen van het eigen bedrijf en de eigen regio overstijgen. We moeten daarbij cross-sectoraal en vanuit behoeftesystemen denken. Daarvoor zijn nieuwe manieren van monitoren, kennisdeling, value sharing en nieuwe (beleids)stimulansen nodig. Maar laat ons bovenal niet vergeten dat circulaire economie nog een jong domein is, en er nog veel kennisopbouw en technologische en maatschappelijke innovatie nodig is. Het lijkt me dan ook een goede keuze als het beleid prioritair op deze kennisopbouw en innovatie zou inzetten.

Karel Van Acker (KU Leuven)