Mocht het kabinet gehoor geven aan de roep om meer geld voor onderwijs en onderzoek, dan weet Bert Meijer hoe je ervoor zorgt dat het bij de juiste doelen terechtkomt.

‘Als je het doet op de manier die wij voorstellen, kun je met het minste geld het meeste bereiken’, betoogt Bert Meijer. Naast hoogleraar organische chemie aan de TU/e is hij vicevoorzitter van de Raad voor de Natuur- en Schei­kunde, vorig jaar opgericht door het Bètadecanenoverleg en de toenmalige NWO-onderdelen FOM en Chemische Wetenschappen. Onlangs presenteerde de Raad het manifest Koester het fundament, waarin ze pleit voor een nationaal plan om de natuur- en scheikunde te versterken.

‘Wat we aanbieden is een mechanisme waarmee je de verschillende doelstelling­en voor iedereen in een keer kunt realiseren’, legt Meijer uit. ‘Een integrale aanpak van onderwijs, onderzoek en maatschappelijke bijdragen van de sector schei- en natuurkunde.’ Met als belangrijkste kenmerk dat hij het regelt als sector en niet als een verzameling losse onderdelen met elk een eigen wensenpakket.

 

Sectorplan 2.0

De Raad brengt het als versie 2.0 van het Sectorplan natuur- en scheikunde uit 2007. Onderwijsminister Plasterk trok daar € 20 miljoen per jaar voor uit en belastte een commissie onder leiding van de Leidse hoogleraar Douwe Breimer met de implementatie. Vooral qua studentenaantallen heeft dit wonderen verricht: het aantal eerstejaars steeg met meer dan de helft, het studierendement schoot omhoog en bij de masteropleidingen is de instroom meer dan verdubbeld.

Maar dat is voor de Nederlandse concurrentiepositie slechts het begin en lang niet voldoende. Tegelijk schept het nieuwe knelpunten. ‘Bij meer studenten horen extra onderwijs- en onderzoeksfaciliteiten’, vat Meijer samen. Inmiddels ligt er eveneens een Nationale Wetenschapsagenda, neemt de roep om meer vrouwelijke hoogleraren en academici voor de klas toe, en moet het aanvragen van onderzoeksubsidies meer kans van slagen krijgen. De Raad vraagt dan ook een ‘significante structurele versterking’ van het natuur- en scheikundeonderzoek en -onderwijs: nog eens € 20 miljoen per jaar extra, oplopend tot € 120 miljoen per jaar in 2023.

 

‘Bij meer studenten horen extra faciliteiten’

De hamvraag is hoe je dat verdeelt. ‘We stellen voor dat de minister opnieuw een commissie met wetenschappers en vertegenwoordigers van industrie en maatschappij instelt, die met NWO en universiteiten gaat overleggen’, stelt Meijer. ‘In welke specialismes zijn we goed genoeg om er speerpunten van te maken?’ Vervolgens – en dat is essentieel – moet de werkvloer zélf zijn noden kenbaar maken, doelen stellen en met voorstellen komen. ‘De commissie legt ze naast elkaar en beslist; goede plannen waar sterke faculteiten achter staan, krijgen meer. We hopen dat het ministerie zegt: dit mechanisme heeft in het verleden goed gewerkt, we gaan het voor de nieuwe investeringen opnieuw uitrollen.’

 

Tien sectoren

Meijer wil de aanpak niet beperken tot fysica en chemie. ‘Je zou negen of tien sectorplannen moeten maken, die samen het hele wetenschappelijke domein afdekken. Bijvoorbeeld ook een plan voor de levenswetenschappen en een voor de fundamentele ingenieurswetenschappen. Wiskunde en de medische faculteiten zijn er al mee bezig.’

En hoe verdeel je het totale budget dan over die sectorplannen? Wie geen gevoel heeft, geeft ze elk een gelijk deel, aldus Meijer. ‘Maar in Nederland heerst wél het algemene gevoel dat bèta en techniek ongelofelijk belangrijk zijn voor de maakindustrie. En in vergelijking met onze concurrerende landen lopen we erg achter met de investeringen voor de toekomst.’

Extra documenten

Klik op de link om deze bestanden te downloaden en te bekijken